Blog

Voor Nijmegen is literatuur de ziel van de stad

Nijmegen zoekt zijn diepte in de literatuur. Volgens een artikel van Sander Becker in Trouw (10 maart 2021) is burgemeester Hubert Bruls van Nijmegen een fan van schrijvers die ‘een mooi historisch beeld geven van hun land.’ Hij combineert zijn liefde voor literatuur en voor zijn stad door schrijvers de opdracht te geven een boek te schrijven waarin Nijmegen een belangrijke rol speelt. A.F.Th. van der Heijden was de eerste schrijver die in opdracht van de stad een boek schreef. Dat werd De ochtendgave (2015). Daarna kregen Tessa de Loo, Thomas Verbogt en als vierde en tot nu toe laatste schrijver Jaap Robben een soortgelijke opdracht. Die boeken zijn er nog niet. Volgens Bruls kun je met literatuur ‘de ziel van de stad vastleggen’ en is literatuur daarmee een waardevaste vorm van city marketing. De Gelderlander schreef er in 2019 al over.

Trouw laat Jaap Robben, de vierde en tot nu toe laatste schrijver die ene opdracht ontving, aan het woord. Zijn boek zal gaan over het onderwerp waar hij eerst een gedicht voor de stad over schreef: pasgeboren kinderen die, in de jaren vijftig en zestig, zo vroeg overleden dat ze nog niet de doop hadden ontvangen. Ze werden begraven in ongewijde grond, dus buiten het kerkhof. Die onderwerpkeuze laat al zien dat de schrijver vrij wordt gelaten in zijn keuze. Nijmegen, Bruls, noch het bureau voor city marketing bemoeit zich met de inhoud.

Literatuur als ziel van de stad, het is precies die bezieling waar deze website over gaat. Maar het werkt ook andersom: de stad bezielt ook de literatuur, dat is het mooie ervan. Ik ben benieuwd naar het boek van Robben en wat het toevoegt aan de stad aan de Waal. En naar de boeken Tessa de Loo en Thomas Verbogt, die naar verwachting in 2022 zullen verschijnen.

afbeelding: Pixabay

De ‘Wolkenkrabber’

De eerste woontoren avant la lettre: dat is het ’12-verdiepingengebouw’ aan het Victorieplein in Amsterdam-Zuid. Het staat sinds 1932 op een meesterlijk bedachte plek, in de oksel van twee boomrijke lanen waarin de Vrijheidslaan zich Y-vormig splitst, precies in de top van het driehoekige plein dat door de wijkende huizenrijen wordt gevormd: het Merwedeplein. Het gebouw trekt bij binnenkomst in de stad vanuit oostelijke richting onmiddellijk de aandacht. Wie over de Berlagebrug rijdt of loopt ziet het recht voor zich oprijzen aan het eind van de brede Vrijheidslaan. Met het oog op de hoogbouwplannen die Amsterdam aan het uitwerken is in een ander deel van de stad en die moeten leiden tot de ‘Sluisbuurt’ op het Zeeburgereiland, is de bijnaam die het gebouw kreeg, de ‘wolkenkrabber’, bijna aandoenlijk. Toch is het vergeleken met de vier tot vijf verdiepingen hoge huizenblokken die er ‘als in een lus omheen gelegd’ (W.F. Hermans) lijken te zijn inderdaad een opvallend hoog bouwwerk. In de literatuur is het gebouw door verschillende schrijvers beschreven. Het heeft daarmee voor wie die teksten kent een extra dimensie verkregen, die deze plek in de stad nog meer gevoelsdiepte geeft. Lees er meer over in de bijdrage ‘De Wolkenkrabber’ elders op de website.

Amsterdam Z. Daniël Willinkplein m. Wolkenkrabber (ca. 1936)
Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam / Prentbriefkaart Firma A. Vigevano (https://archief.amsterdam/beeldbank/detail/1ba61372-b67e-7520-7573-5682cffac8fd)
Luchtfoto van het Victorieplein en omgeving gezien in westelijke richting in 1931. Fototechnisch en cartografisch bedrijf KLM. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Parels in de ‘edelstenenbuurt’

H.M. van den Brink, Over het water (1998)

De roman Over het water van H.M. van den Brink speelt zich af in het Amsterdam van eind jaren dertig. In het laatste oorlogsjaar van WOII denkt de hoofdpersoon, liggend op de steiger van een botenhuis aan de Amstel, in een verduisterde stad, terug aan een vriendschap vijf jaar eerder. Via de katalysator van die vriendschap, de wijde rivier (de Amstel), vertelt de verteller over zijn jeugd in de ‘edelstenenbuurt’. In de beschrijving van deze buurt kan de lezer vrij gemakkelijk de Amsterdamse Diamantbuurt herkennen, een buurt in Amsterdam-Zuid, niet in het sjieke Zuid van de Apollolaan en de Beethovenstraat, maar het zuidelijkste gedeelte van het (destijds nog arme en armoedige) stadsdeel De Pijp.

Op die manier teruggevoerd naar zijn jonge jaren vertelt de hoofdpersoon het volgende:

‘Mijn eerste herinnering aan de rivier bestaat vooral uit licht en ruimte. Ik zie mijzelf door de straten lopen van onze buurt, door de Topaasstraat, langs het plein met het badhuis en dan de brede Smaragdstraat in die niet overging in een andere straat maar uitmondde in de brede weg langs de rivier en dus in een zee van zonlicht waarin de bomen ruisten en vlaggen wapperden en een grote mensenmenigte op de been was waarvan het rumoer de ruimte niet vulde maar uitwaaierde naar alle kanten, het water over en de hemel tegemoet.’ (Van den Brink, H.M. (2003), Over het water (p. 11). Amsterdam: J.M. Meulenhoff)

Licht en ruimte (ondanks het sombere weer in november 2015) op ‘De rivier’: de Amstel. Eigen foto.
‘de brede Smaragdstraat in die niet overging in een andere straat maar uitmondde in de brede weg langs de rivier.’ Hier de Smaragdstraat in 2015. Eigen foto.
De Topaasstraat in 2015. Eigen foto.

In het artikel ‘Parels in de Edelstenenbuurt’ neem ik de lezer binnenkort verder mee op een wandeling door deze buurt aan de hand van de prachtige beschrijvingen van H.M. van den Brink.

Hertmans volgt Hamoutal

In zijn roman De bekeerlinge (2018) volgt Stefan Hertmans het spoor van de jonge, eind-elfde eeuwse Vigdis Adelaïs, afkomstig uit een Normandisch Vikingengeslacht, vanwege haar liefde voor een joodse yeshivestudent overgegaan tot het jodendom. Hij treedt bijna letterlijk in de voetsporen die zijn heldin, Hamoutal, eerst op de vlucht voor haar familie, later wanhopig op zoek naar haar ontvoerde kinderen, heeft achtergelaten, negen eeuwen eerder. Vanuit het Provençaalse bergdorp Monieux, waar zij enkele jaren volmaakt gelukkig moet zijn geweest, zoekt en vindt hij tastbare sporen uit haar tijd in Rouen, volgt haar naar het Zuid-Franse Narbonne en vandaar naar Monieux, waar zij noodlottig meegezogen wordt in de grote historische gebeurtenissen uit de late elfde eeuw. De gevolgen zijn catastrofaal en ze gaat opnieuw op reis, naar Marseille, Palermo, Alexandrié en Fustát, het elfde-eeuwse Caïro. Hertmans reist haar achterna en op sommige momenten heeft hij het gevoel haar bijna aan te kunnen raken, doordat hij plaatsen en documenten vindt, die zij ook gezien of in handen gehad moet hebben. Het is die ervaring waarvoor de historicus Johan Huizinga de term ‘de historische sensatie’ muntte. Het is de ervaring die de geschiedenis tastbaar, aanraakbaar maakt. Hertmans had haar nodig om dichter bij zijn hoofpersoon te komen en om haar portret zo levensecht in zijn roman te kunnen schilderen.